• Snel herstel met onze oefeningen
  • Trainingsprogramma’s op maat
  • Betrouwbare informatie van de sportzorgprofessional

Handbal

Beschermende materialen

In het handbal wordt gebruik gemaakt van:

  • knie- en elleboogbeschermers;
  • gebitsbeschermers;
  • toque of geslachtsbeschermer door herenkeepers.

Er zijn tot op heden geen internationale of nationale reglementen voor het dragen van beschermende materialen. In de nationale selecties van Nederland wordt het dragen van kniebeschermers verplicht gesteld voor alle spelers. Dit heeft niet alleen de bedoeling bescherming te bieden bij een val, maar ook het zogenaamde 'knietje' in het bovenbeen te voorkomen. Dit komt vaak voor bij verdedigers door inkomende opbouwers, vooral bij een sprongschot of strekworp. De elleboog beschermers worden aangeraden voor de eerstelijnspelers en een gebitsbeschermer is voor alle veldspelers aan te raden.

Handbal is een sport die gespeeld wordt in een vrij kleine ruimte met een duidelijke aanvals- en verdedigingsfase. Iedere tophandballer moet beschikken over een goed niveau van alle prestatiebepalende factoren.
Daarbij is in een wedstrijd het verloop mede afhankelijk van bijvoorbeeld de interpretatie van de spelregels door de twee scheidsrechters en de invloed van het publiek.
Om op de training groeps- en individuele beperkingen te verbeteren, moet er een opsplitsing in de afzonderlijke prestatiebepalende factoren gemaakt worden. De prestatiebepalende factoren zijn onder te verdelen in vier groepen.

Tactische vaardigheden

Een speler moet zowel de individuele als de groepstactieken beheersen. Bij de individuele tactiek zijn spelinzicht, waarnemingsvermogen en creativiteit belangrijk. Bij de groepstactiek speelt tevens de uitvoering van gemaakte afspraken binnen aanvallende en verdedigende spelsystemen een rol.

Technische vaardigheden
Men kan de volgende technische vaardigheden onderscheiden:

  • werptechnieken, zoals een strekworp, sprongworp en valworp;
  • aanspeelvarianten, zoals boven- of onderhands, voor of achter het lichaam langs;
  • sprongtechnieken, bewegend en uit stand. De afzet doet men over het algemeen eenbenig met het sprongbeen. Dit is het linker been voor een rechtshandige speler. De afzet kan ook gedaan worden met het rechter been 'verkeerde been', of met twee benen;
  • valtechnieken. Het lichaam kan worden opgevangen met een arm. Ook kan de val gebroken worden door 'afrollen' van het lichaam. Hierbij komt men als eerste op de knie terecht, vervolgens draait men over de zijkant van het lichaam, schouder en rug en vervolgens 180 graden door om weer overeind te komen;
  • looptechnieken. Te onderscheiden zijn het lopen tijdens de break-out (snelle tegenaanval), vrijlopen zonder bal, variatie in looprichting en loopsnelheid met en zonder schijnbewegingen als een passeerbeweging of ruggelings afdraaien, het drie-pas-ritme, afremmen van een loopbeweging, mandekking geven of ontwijken, achterwaarts lopen, verdedigen met zijwaarts, voor- en achterwaarts schuiven en uitstappen;
  • verdedigingstechnieken met een hoog bewegingstempo, blokkeren van de tegenstander, blokken van de bal met of zonder sprong. Bij het verdedigen is een goede lichaamshouding nodig, met een goede spierspanning, gebogen knieën, gewicht op beide benen en op de voorvoeten en hooghouden van handen;
  • keeperstechnieken. De keeper heeft zijn eigen specifieke technische vaardigheden. Dit zijn verdedigend de afweer van lage, halfhoge en hoge ballen met benen, armen en lichaam door middel van een uitvalspas, hordenzit, spagaat of hampelman, waarbij de keeper zichzelf zo groot mogelijk maakt door tijdens een sprong armen en benen wijd te spreiden. Aanvallend zijn het snel terugbrengen van de bal in het spel en het nauwkeurig aanspelen van de verre bal (break-out) van groot belang.

Fysieke vaardigheden
De tactische en technische vaardigheden moeten met explosiviteit en hoog tempo gedurende een wedstrijd van 2 x 30 minuten worden volgehouden. Hiervoor is het noodzakelijk dat de motorische grondeigenschappen kracht, snelheid en uithoudingsvermogen op hoog niveau ontwikkeld zijn.

Psychische vaardigheden
Een tophandballer moet naast technische, tactische en fysieke vaardigheden ook beschikken over goede psychische vaardigheden en deze moeten dan ook al vanaf relatief jonge leeftijd ontwikkeld worden. Hiertoe behoren onder meer een goede trainings- en wedstrijdmentaliteit, inzet, concentratievermogen en om kunnen gaan met spanning.

Belasting van het bewegingsapparaat ontstaat tijdens het handbal vooral door de specifieke bewegingen van aanval en verdediging.
De knie, enkel, rug, schouder en handen worden vooral belast door het springen en landen, schieten, sprinten en schijnbewegingen maken en door het vangen van de bal. In het algemeen geldt zowel voor de spelers als de keeper dat de benen zowel aanvallend als verdedigend de meeste belasting te verwerken krijgen, doordat ze voortdurend in actie zijn. Dit vraagt een grote belasting van de bovenbeen- en kuitspieren (peesaanhechtingen), en van de enkels en voorvoeten (bal van de voet).
Voor de keeper is de verdedigingstechniek van de lage bal met hordenzit of spagaat een extra zware belasting voor de knie, de adductoren en voor de rug.
Tijdens een aanval worden de armen wel gebruikt, maar een groot deel van de tijd wordt de bal rondgespeeld. Dit gaat niet met maximale kracht en snelheid. Daarvan is alleen sprake tijdens een schot op het doel.
Het hoge speltempo van het moderne handbal veroorzaakt een verdere toename van de belasting van het bewegingsapparaat. Daarnaast is bij handbal het contact met bal, tegenstander of accommodatie een extra belasting voor het bewegingsapparaat. Ook fysieke lichaamskenmerken als lenigheid en lichaamsgewicht hebben invloed op de belasting. Een te hoog vetpercentage (mannen > 10% en vrouwen> 20%) vormt een extra belasting van de peesaanhechtingen rondom de knie (jumpers knee) en de enkel (achillespees).

Doordat handbal op topniveau een sport is met grote technische vaardigheden en een grote fysieke belasting, waarbij lichaamscontact een rol speelt, moeten specifieke preventieve maatregelen vooral op deze gebieden genomen worden.

Techniek:

  • goede techniek van lopen, schieten en verdedigen;
  • sportspecifiek trainen (wedstrijdspecifiek en volgens de spelregels), met een hoge intensiteit en veel variatie.

Fysiek:

  • goede fysieke voorwaarden als kracht, uithoudingsvermogen, snelheid, lenigheid en coördinatie;
  • optimale relatie lengte/gewicht en vetpercentage.

Contact:

  • dragen van beschermingsmaterialen als knie-, elleboog- en gebitsbeschermers en een toque.

Daarnaast zijn algemene preventieve maatregelen noodzakelijk om zoveel mogelijk blessures te voorkomen. Hieronder vallen onder andere:

  • uitvoeren van een warming-up en cooling-down;
  • rekkingsoefeningen;
  • goede voedingssamenstelling;
  • optimale arbeid-rustverhouding;
  • volledig herstel na een blessure.

De lichaamsdelen die bij handbal het meest geblesseerd raken, zijn enkels, vingers en knieën. Een botbreuk betreft meestal de hand, vingers of middenhandsbeentjes. Het sleutelbeen is eveneens een kwetsbare structuur die kan breken bij een val op de schouder of de uitgestrekte arm.

Oorzaken

In het algemeen onderscheidt men bij handbal acute en chronische blessures. Acute blessures (85-90%) komen vaker voor dan chronische blessures (10-15%).
Acute blessures zijn veelal contactblessures met bal, tegenstander of accommodatie (doel, muur). Ook ontstaan ze vaak door verstappen en verzwikken, waarbij de schijnbeweging berucht is als oorzaak van een voorstekruisbandletsel van de knie.
Chronische blessures ontstaan voornamelijk door veelvuldig herhalen van bewegingen met onvoldoende techniek, onvoldoende fysieke basisvaardigheden en ongunstige lichaamskenmerken als lengte, gewicht en vetpercentage. Het zijn dan ook overbelastingsblessures. Afhankelijk van iemands positie wordt de ene of de andere structuur meer belast. Zo maakt een opbouwspeler bijvoorbeeld vaker gebruik van het sprongschot en blesseert relatief vaak rug, schouder en knie.
De cirkelloper belast vooral de polsen door het opvangen van het lichaam bij de valworp en de hoekspeler belast in het bijzonder de knie en de schouder door de valworp. De keeper belast de bovenbeenspieren, knie en rug door de hordenzit en spagaat en vooral de elleboog door het blokken van de bal.
Als oorzaken van handbalblessures worden genoemd:

  • contact met tegenstander, bal of accommodatie;
  • verstappen en verdraaien;
  • fysieke aspecten:
    - het grootste percentage blessures treedt op in de laatste 15 min. Van de eerste en de tweede wedstrijdhelft. Het resultaat van de wedstrijd speelt hierbij ook een rol; .het blessurerisico van de wedstrijdsporter die aan de competitie deelneemt is in het algemeen 3,3 maal zo groot als dat van de recreatiesporter, en tijdens wedstrijden is het blessurerisico 2 tot 3 maal zo hoog als tijdens trainingen;
    - spelers op nationaal niveau zijn relatief minder vaak geblesseerd dan spelers op een lager niveau. Naarmate er meer getraind wordt, neemt de incidentie af;
    - onvoldoende herstel na een blessure is een veel voorkomende oorzaak van blessures. Vaak is er in het voorgaande jaar al een identieke blessure geweest;
    - boven de 20 jaar wordt het relatieve blessurerisico tweemaal zo groot;
    - door onvoldoende warming-up en rekkingsoefeningen loopt het lichaam een grotere kans op blessures.

Knieblessures

Voorstekruisbandletsel
Het voorstekruisbandletsel is een relatief veel voorkomende ernstige blessure bij handbal.
De schijnbeweging wordt steeds vaker genoemd bij het optreden van het voorstekruisbandletsel. Over de echte oorzaak tast men nog in het duister. Het lijkt dat deze blessure vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Dit zou mogelijk te maken kunnen hebben met de breedte van de intercondylaire groeve, waarbij een smalle groeve < 17 mm, een groter risico op afklemmen van de voorste kruisband zou betekenen. Ook hebben vrouwen vaker een vergrote valgusstand en een hyperextensiemogelijkheid in de knieën, wat predisponerend is voor een voorstekruisbandletsel. Ook veronderstelt men dat een groter risico samenhangt met het mediale tibiaplateau. Naarmate het oppervlak van dit plateau platter is, is de benige stabiliteit in het kniegewricht minder.

De behandeling van het voorstekruisbandletsel is afhankelijk van de gevonden afwijkingen bij MRI, artroscopie en van de instabiliteit bij onderzoek. Bij tophandbal is meestal een operatieve reconstructie met een plastiek nodig gezien de grote rotatoire belasting van de knie. Hierbij maakt men tegenwoordig nog bijna uitsluitend gebruik van lichaamseigen materiaal zoals de patellapees.

De kans op breuk en slijtage is bij kunstbanden te groot. De revalidatieperiode na een voorste kruisbandletsel is zwaar en ook psychisch belastend door de lange tijd die het in beslag neemt voordat men weer op het oude topsportniveau terug is (6-9 maanden).

Jumpers knee
De jumpers knee is een overbelastingsletsel van de aanhechting van de patellapees aan de onderrand van de patella. Bij handbal ontstaat dit vooral door veel springen en door het landen, dat bij handbal vaak op één been (het sprongbeen) gebeurt. Bij snel aanzetten en afremmen van een beweging treden er grote krachten op ter plaatse van de patellapees en kan er overbelasting ontstaan, evenals door regelmatig vallen op de knie.
Behalve deze handbalspecifieke oorzaken vormen verkorting van de quadricepsspieren en overgewicht een extra risico voor het ontstaan van een jumpers knee.

Preventie van deze blessure bestaat uit:

  • goede krachttraining van de abductoren inclusief buikspieren, bovenbeen- en kuitspieren;
  • rekkingsoefeningen van de m. quadriceps;
  • dragen van kniebeschermers;
  • vermijden van overgewicht.

Schouderblessures

Schouderluxatie
De schouder van een aanvaller is vooral kwetsbaar tijdens de uithaalbeweging van de worp, aangezien dit de meest instabiele positie is. De schouder bevindt zich hierbij in abductie, exorotatie en retroflexie. Als er op dit moment tegen de arm wordt geduwd (wat reglementair verboden is), of bij een val op de uitgestrekte arm, is de kans op een luxatie of subluxatie met beschadiging van het labrum glenoidale groot. Ook bij de verdediger bestaat het risico op een luxatie of een subluxatie als hij zijn armen onvoldoende voor zijn lichaam houdt, waardoor de kracht om een inkomende tegenstander met een arm tegen te houden te gering is.
Voor de preventie van deze blessure zijn het spelen volgens de spelregels, een goede timing en een goede techniek, als ook een goede statische en dynamische kracht van de schouderspieren van belang.

Gezien de grote kans op een recidiverende luxatie bij een sport als handbal is men bij een eerste luxatie momenteel geneigd bij jonge handballers direct een artroscopie met operatief herstel van het letsel uit te voeren.

Luxaties en subluxaties die optreden zonder dat er sprake is van een duidelijk trauma, komen niet in aanmerking voor een artroscopie. Zij zijn meer het gevolg van dysbalans in spierkracht van de verschillende spieren van de rotator-cuff en bij deze sporters zal de nadruk op spierversterking en stabilisatie van de schoudermusculatuur moeten liggen.

Klik om meer te lezen over een schouderlixatie (schouder uit de kom).

Peesontsteking van de schouder
Tendinitis ter plaatse van de schouder kan ontstaan door overbelasting. De pass en het schot op doel vormen de belasting voor het schoudergewricht tijdens de aanval. Het aantal passes per speler ligt tijdens een wedstrijd tussen 100 en 120.

Het aantal schoten op doel ligt voor een opbouwspeler tussen 15 en 20 per wedstrijd. Voor een cirkel loper en een hoekspeler ligt dit tussen 4 en 5. Het efficiency-percentage van een goede opbouwer is internationaal 50. Dit betekent dat 50% van de schotpogingen een doelpunt oplevert. Dit percentage ligt voor de hoeken en cirkels hoger. Tijdens een training is het aantal schoten op doel vele malen hoger.

Overbelasting van de pezen van de schouder kan bij een handballer ontstaan door:

  • onvoldoende techniek: als bij een sprongschot of strekworp de schouder onvoldoende wordt ingezet of als er onvoldoende lichaamsrotatie is, gaat een deel van de bewegingsketen verloren en neemt de snelheid van het. schot af. Om dit te compenseren wordt meer met kracht vanuit de schouders en ellebogen geschoten, waardoor er een overbelasting van de pezen aan schouder en/of elleboog kan ontstaan;
  • beperkte beweeglijkheid in de schouder: de schouderinzet kan ook beperkt zijn door een bewegingsbeperking in de schouder;
  • instabiele schouder: overbelasting van peesaanhechtingen kan ook ontstaan als de schouderstabiliteit niet optimaal is door onvoldoende kracht van de rotator-cuff (in het bijzonder de exorotatoren).

Preventie is mogelijk door het aanleren van een goede techniek met inzet van de gehele bewegingsketen, het verbeteren van de beweeglijkheid in schouder en wervelkolom en spierversterkende oefeningen van de rotator-cuff.
Om de lichaamsrotatie optimaal te kunnen benutten is bovendien een goed ontwikkelde buikmusculatuur noodzakelijk. Deze vormt een belangrijk onderdeel van de werpketen.

Elleboogblessures

Overstrekking van de elleboog
Deze blessure komt voornamelijk voor bij keepers door het blokken van een harde bal halfhoog. De bal wordt dan met de onderarmen gestopt en de elleboog kan hierbij overstrekt raken. Bij het stoppen van hoge en lage ballen is een uitgestrekte elleboog noodzakelijk, maar het stoppen van de bal gebeurt hier hoofdzakelijk met de handen. Bij verdedigers kan het overstrekken ook gebeuren tijdens het blokken van een bal en bij een aanvaller tijdens een schotpoging waarbij zijn onderarm wordt geblokkeerd door de hand van een verdediger.

Om dit letsel te voorkomen, moet een keeper een licht gebogen houding van de ellebogen hebben met een goede voorspanning van romp-, schouder- en armspieren en een goede timing met een voorwaartse beweging in de richting van de bal.

Daarnaast is een goede statische kracht van romp- en schouderspieren, biceps, triceps en onderarmspieren noodzakelijk.

Zoek een sportzorgprofessional