• Snel herstel met onze oefeningen
  • Trainingsprogramma’s op maat
  • Betrouwbare informatie van de sportzorgprofessional

Honkbal en softbal

Preventie van overbelastingsletsels

Zoals bij veel sporten kan een goed aangeleerde techniek en een goed uitgevoerde warming-up veel blessures voorkomen. Daarnaast moet gewaakt worden voor overbelasting, vooral bij de pitchers. Voordat een pitcher speel klaar is, moet hij zeker vijftig tot zestig ballen geworpen hebben, naast de algemene warming-up. De eerste twintig ballen op halve afstand en halve snelheid, daarna op normale afstand en normale snelheid, zeker tien worpen van ieder type (fastball, slider, curve). Daarnaast moet hij bij een lange slagbeurt van zijn eigen partij tussendoor ook wat werpen. Het aantal worpen moet bijgehouden worden, zodat overbelasting kan worden voorkomen. Na afloop is het gebruikelijk de schouder met ijs te koelen, hoewel niet iedereen van het nut overtuigd is.
Het duurt gemiddeld vier relatieve rustdagen, voordat een pitcher na een volledige wedstrijd weer in staat is de volgende wedstrijd te werpen. Hij dient in de herstel periode wel regelmatig los te werpen.
Secundaire preventie na letsels bestaat vooral uit een goed gedoseerde krachttraining met aandacht voor alle cuffspieren.

Vangen
Een honkbal weegt circa 150 gram en heeft een harde buitenkant. Een volop de knuppel genomen bal kan een snelheid van 200 kilometer per uur bereiken.

De binnenvelders staan op betrekkelijk korte afstand. Het vereist daarom een goed reactievermogen, een goede visus en een goede techniek om de bal met de handschoen te kunnen vangen of fielden. Fielden betekent een via de grond geslagen bal vangen. Bovendien kan door een zogenaamde bad hop de bal plotseling opstuiten. Hierdoor kunnen kneuzingen van diverse lichaamsdelen ontstaan. Het dragen van een gebitsbeschermer is geen gewoonte, maar is wel aan te bevelen. Standaard voor iedere honkbalspeler is wel de balzakbeschermer, de zogenaamde cap of tok.
Verkeerd gevangen ballen kunnen leiden tot blessures van de hand en de vingers.
Het zijn voornamelijk kneuzingen van de gewrichten in de hand, maar ook breuken en peesscheuren. De buitenvelders moeten bij hoog geslagen ballen goed met elkaar communiceren om onderlinge botsingen te voorkomen. Tevens moeten zij de afmetingen van het veld goed kunnen inschatten om aanvaringen met de omheining te voorkomen. Dit laatste is spectaculair voor de toeschouwers, maar minder aangenaam voor de betreffende speler. Als het buitenveld erg ongelijk is, kunnen enkelkneuzingen ontstaan.
Een specialist op het gebied van vangen is vanzelfsprekend de catcher. In een gehurkte houding zit hij achter de plaat om niet-geslagen ballen te vangen. De catcher bepaalt in principe de soort bal die de pitcher moet werpen, zodat hij zich hierop kan instellen.
Hoewel de catcher goed beschermd is door knie- en lichaamsbeschermers en een speciale catchers helm, zal hij toch regelmatig kneuzingen oplopen van de bal. De helm heeft tegenwoordig ook een speciale keelbeschermer. Vooral een op de grond voor hem stuiterende bal is moeilijk te verwerken. Gevaarlijk zijn ook ballen die door een lichte aanraking met de knuppel iets van richting veranderen.
Indien er geen tegenspelers op de honken staan, kan de catcher zijn werphand veilig op de rug houden. Is dit echter wel het geval, dan zal de werphand dichter bij de handschoen worden geplaatst om tijdverlies te voorkomen bij het aangooien naar bijvoorbeeld het tweede honk bij steelpogingen. Dit leidt vanzelfsprekend tot meer trauma's van deze hand.
De gehurkte houding belast de knieën extra, vooral de knieschijf krijgt voortdurend grote krachten te verwerken. Bij jeugdigen moet ook het catchen goed gedoseerd worden om pijnklachten van knieschijf en bovenbeen te voorkomen.

Honklopen
Honklopen betekent vanuit stilstand een maximale sprint van doorgaans 27,5 meter. Soms kan een extra honk worden genomen hetgeen de loopafstand verdubbelt. Op het eerste honk is een uitloop mogelijk, op de andere honken niet, zodat daar vaak een sliding wordt uitgevoerd. De sliding kan met een gestrekt been naar voren worden uitgevoerd, maar ook met de handen naar voren, een zogenaamde head-first.

Honklopers zijn verplicht een helm te dragen, omdat de bal tegelijkertijd naar het honk wordt gegooid en hard het hoofd kan raken.
Slidings kunnen leiden tot lelijke schaafwonden van het dijbeen en de knie, zogenaamde strawberries. Hard gravel of steentjes aan de oppervlakte werken dit in de hand. Het is dan ook raadzaam om tijdens de training en de wedstrijd een speciale slidingbroek te dragen, die extra bescherming biedt. Tegenwoordig liggen de honken vast. Hierdoor ontstaan bij het honklopen meer enkelkneuzingen. Te laat ingezette slidings kunnen ook kneuzingen van de knie en breuken van de enkel en het onderbeen veroorzaken.
Soms moet een honkloper een dubbelspel opbreken, waarbij de honkman zoveel mogelijk gehinderd moet worden om de bal nog goed te kunnen aangooien. Dit kan leiden tot forse botsingen tussen honkman en honkloper. Ook op de thuisplaat kunnen spectaculaire botsingen ontstaan tussen de catcher en de honkloper, waarbij de catcher moet trachten de honkloper uit te tikken, voordat hij de plaat bereikt.
Het voluit sprinten kan leiden tot spierscheuren van voornamelijk de hamstrings, maar omdat soms een ronding van een honk wordt gemaakt, kunnen ook de bovenbeenspieren in de lies scheuren. Lage temperaturen in het voor- en najaar werken dit extra in de hand, zodat dan meer aandacht geschonken moet worden aan de warming-up voor iedere slagbeurt.

Slaan
Specifieke blessures door het slaan komen niet frequent voor. De slagman kan soms wijd gegooide ballen niet ontwijken en kan daarbij hard geraakt worden door de bal. Zeer pijnlijke kneuzingen kunnen daarbij optreden van de voorste elleboog en de scheenbenen.

Het hoofd is beschermd door een helm. Oorbeschermers zijn daarbij standaard.
Recent worden ook helmen gemaakt met een extra uitbouw om de oogkas te beschermen. Er zijn ernstige breuken van de oogkas beschreven, die vooral in de slagsituatie bij de slagmensen voorkwamen. Speciale beschermstukken voor de elleboog en de schenen komen ook steeds meer in zwang.
Problemen in de lage wervelkolom en de spieren kunnen tot uiting komen door misgeslagen ballen, waarbij een grote draaiing ontstaat. De slagman maakt dan een slagbeweging in het luchtledige. Hierbij kan ook de elleboog van de voorste arm overstrekt worden met achterste kapselirritaties. Niet goed geraakte ballen kunnen behoorlijk doordreunen in handen en polsen. Vooral een bal die op het dunne gedeelte van de knuppel komt, resoneert dermate door, dat de duimmuis van de achterste hand zwaar gekneusd wordt.

Overig
Tijdens wedstrijden en trainingen moet iedere speler voortdurend alert zijn op gevaarlijke situaties. Fout geslagen ballen kunnen alle kanten opvliegen, bijvoorbeeld ook in de dug outs. Iedereen moet dan ook altijd oog op de slagsituatie hebben of voldoende bescherming zoeken. In de Verenigde Staten zijn in de periode van 1973 tot 1995 88 dodelijke ongevallen gerapporteerd, voornamelijk door hard geslagen ballen tegen borst, nek of hoofd. Tijdens de training worden verplaatsbare hekken gebruikt om bijvoorbeeld pitchers die batting practise werpen te behoeden voor ongevallen.

Blessures bij honkbal / softbal

Honkbal en softball bestaan uit werpen, slaan, vangen en honklopen. Aan de hand van deze verschillende actiemomenten worden de blessures besproken.

Werpen
Bovenhands werpen geeft vooral belasting op de schouder en de elleboog.
Honkbalpitchers werpen bijna altijd bovenhands, een enkele met een zogenaamde sidearm, of onderhands. Softball pitchers zijn verplicht onderhands te werpen. Vanzelfsprekend gooit de pitcher de meeste ballen. Deze speler is dan ook het meest blessuregevoelig. Ook de korte stop en de buitenvelders moeten over een goede arm beschikken. De binnenvelders maken de meeste nullen op het eerste honk, waarbij de korte stop de grootste afstand moet overbruggen (30 à 40 meter). De buitenvelders moeten soms vanuit het buitenveld naar de thuisplaat gooien (70 tot 90 meter).

De betere pitchers kunnen niet alleen de bal in de slagzone werpen, maar doen dit ook nog op een gevarieerde manier.
Zo kan een pitcher de baan die de bal beschrijft laten variëren alsmede de snelheid van de geworpen bal. Hij doet dit door techniekaanpassingen, onder andere door de positie van de vingers op de naden van de bal te wijzigen. Hierdoor ontstaan rotaties van de bal.
Alle terminologie hierbij is in het Engels.
Zo wisselt de pitcher fastballs af met sliders en curves. De fastball is een harde rechte bal, waarbij sommige Amerikaanse toppitchers een snelheid van 160 kilometer per uur kunnen bereiken. De slider wordt ook hard gegooid (120 à 125 kilometer per uur) en beschrijft een bocht naar buiten, zodat de slagman in verwarring kan worden gebracht bij de slag/ wijd beoordeling en zijn eventuele swing. De curve is een bal die met een snelheid van 100 kilometer per uur wordt gegooid en van boven naar beneden valt.
De betere pitchers zijn dermate waardevol voor hun team dat constant overbelasting dreigt. Het pitchen kan worden gesplitst in zes fasen. Bij de wind-up houdt de pitcher de bal verborgen in de handschoen en wordt het tegenovergestelde been opgetild. Bij de stride maakt het opgetilde been een uitvalspas en komt de schouder van de werparm in een draaiing naar buiten. Cocking begint bij het neerkomen van de voet bij de uitvalspas en brengt de schouder in maximale uitdraai. Daarna komt de arm acceleration die duurt tot de release van de bal. Na de release volgt de arm deceleration met tot slot de follow through.

Bij hard werpen worden grote krachten uitgeoefend op de schouder en de elleboog. Techniekfouten in combinatie met overbelasting leiden snel tot blessures.

De werpactie moet eigenlijk een vloeiende beweging van het hele lichaam zijn, zodat overmatige piekbelastingen op de weke delen worden voorkomen.
Nederland heeft eigenlijk geen 'werpcultuur'. Veel meer wordt er tegen een bal getrapt dan met een bal gegooid.
In Amerika is dit tegenovergesteld. Technisch goed werpen moet al op jonge leeftijd worden aangeleerd.

Aandoeningen van de schouder
Impingementklachten van de schouder zijn de meestvoorkomende blessures die door het werpen worden veroorzaakt. Peesontstekingen zijn daarbij vaak het anatomisch substraat. De pezen moeten de bovenarm bij de werpactie stabiliseren in de schouderkom en worden zwaar belast. Disbalansen kunnen de impingementklachten verergeren. De passieve stabiliteit wordt verzorgd door het gewrichtskapsel. Beschadigingen hierin kunnen leiden tot instabiliteitsklachten, een schrikbeeld voor een pitcher.

Ook hier spelen dysbalansen een oorzakelijke rol. De deceleratiefase veroorzaakt stress op het achterste kapsel van de schouder door de grote eccentrische krachten die daarbij ontstaan. Onvoldoende spierkracht van de schouderspieren aan de rugzijde zal snel leiden tot klachten van dit gebied.
Niet vaak voorkomend, maar wel enige keren beschreven zijn stressbreuken van de bovenarm bij pitchers. Bij de behandeling van schouderklachten is behalve lokaal op de betreffende structuur gerichte therapie een goed gedoseerde krachttraining essentieel. Hierbij kan een technische analyse ondersteund met dynamische krachtmeting de oorzaak aan het licht brengen. MRI-onderzoek (maar vooral CT-scintigrafie) en een kijkoperatie van de schouder hebben een verrijking van de therapeutische mogelijkheden gebracht.

Aandoeningen van de elleboog
De meestvoorkomende klachten van de elleboog zijn gelokaliseerd aan de binnenzijde. Berucht is de peesontsteking van de onderarmbuigers. Deze groep spieren die aanhecht op de binnenzijde van de elleboog krijgen vooral tijdens de acceleratiefase een enorme stress te verwerken. Bij het werpen van een curvebal wordt dit nog eens versterkt, vooral als de worp technisch niet goed wordt uitgevoerd. Ook de zenuwen die door de elleboog lopen kan door deze stress overmatig gerekt worden en een klachtenbeeld geven.

Bij jongere pitchers kan de zogenaamde Little League Elbow ontstaan. Op jongere leeftijd moet heel zuinig worden omgesprongen met het werpen van curveballen. Dit kan nog eens versterkt worden, indien de bal nat is en door het vocht zwaarder is geworden. De allerjongsten spelen met een lichtere en zachtere bal.

Aandoeningen van het voorste, achterste en buitenzijde komen veel minder frequent voor. Onderhands werpen levert veel minder blessures op dan bovenhands werpen. Softballpitchers zijn dan ook veel minder geblesseerd dan honkbalpitchers. Ook softballpitchers werpen zoveel mogelijk gevarieerd (drop, rise, chang-up en curve).

Een enkele keer worden wel eens peesontstekingen gezien van de polsbuigers, met name door veel uitgevoerde dropballen, waarbij de spin ontstaat door een krachtige polsbuiging.

Ook bij softballpitchers kunnen een enkele keer stressbreuken voorkomen, maar dan in de pols. Deze aandoening ontstaat door de herhaaldelijke draaiing.

Zoek een sportzorgprofessional