• Snel herstel met onze oefeningen
  • Trainingsprogramma’s op maat
  • Betrouwbare informatie van de sportzorgprofessional

Judo

Beschermende materialen

Bij judowedstrijden volgt men uiteraard het internationale reglement. Een deel van deze regels is gericht op het voorkomen van blessures. Zo is het verboden om het hoofd bij bepaalde worpen als steunpunt te gebruiken. Ook mag men niet op het hoofd landen om de val op de rug te voorkomen. In beide gevallen verliest men de partij. Bepaalde technieken waarbij de arm als hefboom gebruikt wordt (de staande armklem of waki gatami) zijn verboden. De scheidsrechter heeft het recht (en de plicht) om bij een verwurging die tot bewusteloosheid heeft geleid, de partij te beëindigen. De regels over bloedhygiëne zijn inmiddels aan het wedstrijdreglement toegevoegd.
Een bloedende wond moet zo behandeld worden, dat er geen zichtbaar bloed meer is. De kleding moet schoon en vrij van bloed zijn. Alle handelingen die de scheidsrechter ziet als het opzettelijk blesseren van een tegenstander, worden bestraft.
De judoka mag geen harde of scherpe materialen op zijn lichaam dragen en de kleding moet volledig intact zijn. Er mogen dus geen scheuren in zitten zodat de tegenstander er niet in kan blijven haken.

Basistechnieken
Binnen het judo kent men de volgende onderdelen:

  • werptechnieken: been-, heup-, arm-, schouder- en offerworpen;
  • controletechnieken: houdgrepen, armklemmen en verwurgingen. In het jiu-jitsu worden gewrichtsklemmen op alle grote gewrichten geoefend. In het judo is dit alleen toegestaan op het ellebooggewricht.

Judobewegingen
In het judo gaat het om de balansverstoring van de tegenstander en hem op de rug te werpen, of op de rug te controleren, of hem tot overgave te dwingen door middel van een arm klem of verwurging.

De wijze waarop is in feite niet van belang, als het maar volgens de geldende spelregels gebeurt die onder andere blessures dienen te voorkomen. De standaardmanieren om iemand te werpen en te controleren worden 'technieken' genoemd. Deze technieken zijn een hulp bij het aanleren van judo. In de (oefen)gevechtssituatie, 'randori', is elke techniek echter een antwoord op een actie van de tegenstander. De technieken zullen dan ook variëren met de omstandigheden en zijn niet strak vastgelegd. Er ontstaan steeds nieuwe technieken of combinaties daarvan. Judo zoekt steeds naar antwoorden op nieuwe problemen.
Een balansverstoring kan direct op de tegenstander worden toegebracht door deze over zijn stabiele positie heen te duwen of te trekken. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van het been, de heup, de arm en dergelijke. Ook kan de balansverstoring op een indirecte wijze plaatsvinden. De reactie van de tegenstander wordt in diezelfde richting versterkt, zodat met weinig kracht de reactiebeweging versneld wordt en de techniek uitgevoerd wordt.

De voorbereiding van een techniek bestaat uit het op de juiste wijze vastpakken van de tegenstander. Elke techniek heeft een voorkeur voor de handvatting. Dit vastpakken heet 'kumi-kata' en is op topniveau essentieel. Het is een strijd van vastpakken en losrukken die veel energie kost. Bij het snelle grijpen bestaat het gevaar dat men met een vinger in ander mans oog prikt of zelf een distorsie van vinger of duim oploopt.

In het judo spreekt men over 'tachi-waza' wanneer men staande judoot en over 'ne-waza' wanneer men met het grondgevecht bezig is. In het tachi-waza zijn er technieken die voorwaarts gericht zijn en andere die achterwaarts gericht zijn.

Deze technieken traint men door ze repeterend in te zetten in stilstand of in beweging. Deze 'uchi-komi'-training kan men steeds andere trainingsdoelen geven door het aantal herhalingen, de snelheid en de intensiteit van uitvoering en de duur van rustpauzes te variëren.
Zo kan men techniektraining geven, maar ook uithoudingsvermogen- of snelheidstraining.
In de ne-waza-training zijn er oefeningen waarbij men de arm klemmen, de verwurgingen, de houdgrepen, maar ook de zogenaamde kanteltechnieken traint. Bij deze kanteltechnieken zoekt men naar de beste biomechanische oplossing om de tegenstander in een andere positie te krijgen. Ook dit is een spel van actie en reactie en van mechanische principes.

Dit spel kan men ook tot doel verheffen en het wedstrijdelement daarbij weglaten. Men traint in een gestileerde vorm, volgens vaste voorschriften een aantal judobewegingen. Dit wordt 'kata' genoemd. Er zijn verschillende kata's. De beoefening van het kata is door de afwezigheid van het wedstrijdelement en de geprogrammeerde volgorde bij uitstek geschikt om tot op hoge leeftijd door te kunnen gaan met de judosport.
Ook wanneer men bepaalde blessures heeft opgelopen die de belastbaarheid blijvend beïnvloeden, kan vaak het kata nog wel getraind worden.

Techniek, kracht, uithoudingsvermogen en flexibiliteit spelen alle een rol bij het judo. Hoewel de basisprincipes van het judo grotendeels gebaseerd zijn op techniek, zijn tegenwoordig kracht en uithoudingsvermogen vooral bij het topjudo eveneens van belang. De techniek van de worpen bestaat uit een aantal complexe bewegingen, met als doel de tegenstander uit balans te brengen zonder daarbij zelf het evenwicht te verliezen. Elke judoka ontwikkelt zo zijn eigen specialiteit, een worp waarin hij of zij bij uitstek bedreven is. De worpen kunnen zowel rechts als links uitgevoerd worden.
Bijna alle spieren en gewrichten worden bij het judo belast.
Bij de verdediging is vooral de statische kracht van belang. Tijdens de inzet van een worp wordt echter vooral de explosieve kracht aangesproken.
In een partij van vijf minuten werkelijke wedstrijdtijd geschiedt de energielevering vooral anaëroob. Een groot aëroob uithoudingsvermogen is noodzakelijk om tijdens en tussen partijen voldoende te herstellen. De training moet dus zowel aërobe als anaërobe componenten van het uithoudingsvermogen bevatten.
Een goede flexibiliteit is met name vereist voor de wervelkolom, in verband met de vele torsie- in combinatie met flexiebewegingen die tijdens een worpinzet gemaakt worden.

Preventieve krachttraining
Preventieve krachttraining heeft als doel blessures te voorkomen. Deze krachttraining zal een algemeen karakter hebben. Zij zal zich niet moeten beperken tot een paar spiergroepen. In het judo worden alle spiergroepen, van top tot teen gebruikt.

In een judotraining kan een groot deel van deze preventieve krachttraining al toegepast worden door met het eigen lichaamsgewicht te oefenen: nekspieren, buikspieren, push-ups in diverse uitvoeringen, enzovoort.
Judo is een gewichtsklassensport. Met bepaalde krachttrainingsschema's kan een te grote toename van de lichaamsmassa plaatsvinden. Een opzet met 3-5 series van 12-15 herhalingen met tussendoor een volledig herstel zal geen grote gewichtstoename opleveren. Preventieve krachttraining zal minimaal twee maal week gedaan moeten worden.
Met krachttraining kunnen niet alleen overbelastingsblessures, maar ook acute letsels voorkomen worden.

Preventieve krachttraining met betrekking tot overbelastingsletsels
In het judo zien we relatief weinig overbelastingsletsels. De overbelastingsblessures die we wel regelmatig tegenkomen, zijn onderarmklachten, rugklachten en schouderklachten.

Onderarmklachten
Dit is een overbelasting van de polsbuigers en de aanhechting hiervan op het botvlies. De judoka heeft tijdens en na afloop van een training pijn aan de binnenzijde van de ellepijp. Preventieve training bestaat uit het rekken van de polsbuigers naast het versterken van de strekkers. De training kan goed met een dumpbell uitgevoerd worden. Aanvankelijk moet dit bij een gebogen elleboog uitgevoerd worden. Na twee maanden kan het ook bij een gestrekte elleboog.

Bij klachten kunnen de oefeningen het beste statisch uitgevoerd worden. Later kunnen de dynamische vormen verricht worden.

Rugklachten
Er zijn diverse oorzaken van rugklachten in het judo. Geforceerd gewichtsverlies of te lang in een te lichte gewichtsklasse blijven kunnen een oorzaak zijn. Het toepassen van een onjuiste techniek eveneens. We beperken ons binnen het bestek van deze publicatie tot de preventieve oefeningen en zullen niet op de andere aspecten ingaan.

De bedoelde spiergroepen zijn de rug-, buik- en bilspieren. Wanneer een van deze groepen niet sterk genoeg is, liggen rugproblemen voor de hand.

Buikspieren
Buikspieren worden vaak verkeerd geoefend. Door het bovenlichaam een versnelling te geven komt de judoka tot een sit-up zonder dat daarbij de buikspieren zwaar belast worden. Hij ligt eigenlijk te schommelen. Een andere veel gemaakte fout is dat bij sit-ups de voeten ergens onder gehaakt worden. Dit is slecht! Men traint de buikspieren zo onvoldoende, omdat de beenspieren en heupbuigers (m. iliopsoas) als hulp ingeschakeld worden. Tevens hebben de heupbuigers de neiging om zich door deze belasting te verkorten. Omdat de heupbuigers aan de voorzijde van de lendenwervels aanhechten, geeft dit een extra belasting van de onderrug.

Buikspieren bestaan uit rechte (met een bovenste en een onderste deel), schuine en dwarse onderdelen. Deze moeten dus afzonderlijk getraind worden.
Buikspieren moet men altijd met een afgevlakte onderrug trainen. 'Scharen' en dergelijke oefeningen mogen pas bij voldoende buikspierkracht.

Bilspieren

Bilspieren kunnen goed met apparaten getraind worden. Strekken en spreiden van de heup zijn de oefeningen (gluteusmachine, abductiemachine).

Rugspieren
Rugspieren mogen getraind worden in een beperkt bewegingstraject. De rug mag niet overstrekt worden, om te hoge druk in de tussenwervelschijven en wervelgewrichtjes te voorkomen. Dus geen hyperextensions. Voor het trainen van rugspieren bestaan meerdere apparaten: latissimus pull, rowing motion, back extension, dead lift, stiff-legged dead lift.

Tegenwoordig zijn zeer goede roei-ergometers in de handel. Hierop kan de kracht en het uithoudingsvermogen van de rug prima getraind worden. Men kan alleen met de benen, alleen met de armen, alleen met de rug of in combinaties de roeibeweging maken.
Gecombineerde oefeningen van de gehele strekketen bestaan ook, maar vereisen een perfecte technische uitvoering, anders worden juist blessures veroorzaakt. Voorbeelden van deze gecombineerde oefeningen zijn squatten en voorslaan.

Schouderklachten
De bekendste schouderblessure is het schoudertopje. Steeds vaker herkennen we echter schouderklachten op basis van een instabiliteit van het gewricht van de bovenarmkop in de schouderbladkom (glenohumerale gewricht). Deze instabiliteit kan sluipend beginnen door bijvoorbeeld een onjuiste technische uitvoering van een schouderworp of taiotoshi. Na bevrijdingstechnieken bij een armklem of houdgreep zien we meer een acuut moment. Door de spieren rond de schoudergordel sterk te maken en de juiste technieken te hanteren, voorkomt men deze problemen. De schoudergordelspieren bestaan grofweg uit spieren die het schouderblad besturen en spieren die het schoudergewricht besturen. De eerste groep traint men bijvoorbeeld met opdrukken in ligsteun, dips, bankdrukken, flies, latpulleys. De tweede groep met schoudermachines of met losse handhalters. De oefeningen bestaan uit de diverse rotatierichtingen van de schouder. In het begin doet men dit met de elleboog in de zij, later kan de elleboog steeds verder van het lichaam komen.

Preventieve krachttraining met betrekking tot acute letsels
Acute blessures komen veel meer voor bij judo. Bij een aantal van deze blessures zal preventieve krachttraining geen zin hebben, omdat er te weinig spieren zijn die het gewricht stabiliseren. Voorbeelden zijn het schoudertopje, vingers, tenen en duimen. De verdraaide knie en enkel zijn met krachttraining beter te voorkomen of zullen minder ernstig verlopen.

  • knie: legpress, hamstringcurl, squatten;
  • enkel: voetstrekkers, voetheffers, peroneusspieren.
    Veel sportscholen hebben hiervoor geen apparaten. Met een gewichtsschoen of elastische banden kan echter zeer goed getraind worden. Krachttraining van enkel en knie moet altijd gecombineerd worden met coördinatieoefeningen. Dit is goed te doen op een oefentol of kantelplank, maar ook met balanceren op een been op een matras.

Revalidatie krachttraining
De judoka met een blessure zal in het algemeen pas in een sportschool gaan revalideren, nadat hij in het dagelijks leven klachtenvrij is geraakt door bijvoorbeeld rust en/of behandeling van de huisarts of de fysiotherapeut. De judospecifieke krachttraining kan plaatsvinden in de sportschool. Dit zal (op afstand) begeleid moeten worden door een deskundige zoals een (sport)arts of een fysiotherapeut.

In het algemeen kan men stellen dat er bij aandoeningen van spieren en gewrichten zich een aantal verschijnselen voordoet waarop men alert moet zijn, indien men iemand verantwoord wil revalideren. Vandaar de begeleiding van arts of fysiotherapeut.
De verschijnselen zijn:

  • Pijn: Met name verandering van pijn als uitbreiding van het pijngebied, intenser worden van de pijn of het niet meer kunnen slapen van de pijn.
  • Vocht: Aanwezigheid of toename van vocht in een gewricht is altijd een uiting van gewrichtsirritatie. Vocht in het gewricht is een leidraad voor het te volgen beleid. Overleg met arts/fysiotherapeut is dan noodzakelijk.
  • Instabiliteit: Onder passieve (of mechanische) instabiliteit verstaan we een te grote speling van kapsel en banden rond een gewricht. Dit is een gegeven en alleen door een operatie te veranderen. Actieve instabiliteit geeft een te slechte kracht en coördinatie van de omringende spieren aan. Dit is in hoge mate te trainen. Hierin ligt een taak voor de sportschool.
  • Bewegingsbeperking: Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een beperking in het gewricht zelf en in een beperking van de omliggende spieren. In het eerste geval zal de fysiotherapeut moeten helpen. In het tweede geval helpen lenigheidsoefeningen. Laat de deskundige hierin adviseren.

Om een trainingseffect te bewerkstelligen moet er een toename van de trainingsprikkel plaatsvinden. Dit kan op een aantal manieren:

  • opvoeren van het aantal herhalingen bij gelijkblijvend gewicht;
  • opvoeren van het gewicht bij gelijkblijvend aantal herhalingen;
  • het gewicht en het aantal herhalingen blijven gelijk, maar de herstelpauzes worden korter.

De volgorde van de trainingsopbouw dient bij voorkeur als bovenstaand te geschieden.
Maak een individueel aangepast trainingsschema, waarbij zoveel mogelijk pijnvrij geoefend wordt. Volg het programma nauwgezet en eis dit ook van de revalidant. De laatste fase van een revalidatie bestaat uit zo specifiek mogelijk trainen. Deelbewegingen op een krachttrainingsapparaat zijn dan onvoldoende.

Valbreken
Voordat men met werptechnieken kan beginnen zullen eerst de basiselementen van het valbreken geleerd moeten worden. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn:

  • kin op de borst, anders komt het hoofd steeds op de grond;
  • Voorkom het 'plat op de rug' neer komen. (Vallen op de zijkant van de rug, met het onderste been gestrekt en het bovenste gebogen. Geen gekruiste benen.);
  • bij het afslaan de armen dicht bij het lichaam houden. De armen in de zogenaamde 'Jezushouding' vergroot de kans op schouderblessures;
  • afslaan met gestrekte armen. Bij gebogen armen is er een grotere kans op elleboog- of sleutelbeenblessures;
  • voorkom het neerzetten van de uitgestrekte hand;
  • de organisatie van het valbreken zodanig kiezen dat men niemand kan raken.

Bij judowedstrijden volgt men uiteraard het internationale reglement. Een deel van deze regels is gericht op het voorkomen van blessures. Zo is het verboden om het hoofd bij bepaalde worpen als steunpunt te gebruiken. Ook mag men niet op het hoofd landen om de val op de rug te voorkomen. In beide gevallen verliest men de partij. Bepaalde technieken waarbij de arm als hefboom gebruikt wordt (de staande armklem of waki gatami) zijn verboden. De scheidsrechter heeft het recht (en de plicht) om bij een verwurging die tot bewusteloosheid heeft geleid, de partij te beëindigen. De regels over bloedhygiëne zijn inmiddels aan het wedstrijdreglement toegevoegd.
Een bloedende wond moet zo behandeld worden, dat er geen zichtbaar bloed meer is. De kleding moet schoon en vrij van bloed zijn. Alle handelingen die de scheidsrechter ziet als het opzettelijk blesseren van een tegenstander, worden bestraft.
De judoka mag geen harde of scherpe materialen op zijn lichaam dragen en de kleding moet volledig intact zijn. Er mogen dus geen scheuren in zitten zodat de tegenstander er niet in kan blijven haken.

Judo behoort tot de zogenaamde contactsporten. Een eerste vereiste bij deze sport is het goed beheersen van het 'val breken'.
De energie die vrijkomt met het contact met de mat, moet over een zo groot mogelijk oppervlak verdeeld worden.
Hoewel judo er door de armklemmen, verwurgingen en het vele vallen gevaarlijk uitziet, komen er in de praktijk weinig ernstige blessures voor. Contactsporten worden vaak gezien als sporttakken met een hoge blessure-incidentie. Judo staat echter slechts op de vijftiende plaats in de ranglijst wanneer men het aantal blessures per 1000 uren sporten uitdrukt. Wanneer men gaat kijken naar het aantal medisch behandelde blessures in het judo, staat judo op de negende plaats. Het betreft vooral aandoeningen van de bovenste extremiteiten en in mindere mate blessures van hoofd, nek en de onderste extremiteiten. Distorsies (verstuikingen) maken circa de helft uit van alle blessures.

Belangrijke oorzaken van letsels bij judo zijn een slechte valtechniek, een slechte worptechniek, een geblokkeerde worp of het vloeroppervlak. Veel van deze blessures zijn te voorkomen door zich aan de spelregels te houden en alleen correcte technieken toe te passen.
Uit onderzoek blijkt dat er bij verdedigend judo meer blessures ontstaan dan bij aanvallend judo. Door het verzet van de verdediger, komen er grotere krachten vrij.

Huid
De meeste huidletsels zijn schaafwonden door de ruwe mat. Ook de nek wordt nog wel eens open geschuurd door de kraag van de jas.
Doordat men op blote voeten sport, komen schimmelinfecties van de voeten regelmatig voor. Naast de persoonlijke hygiëne moet de mat regelmatig gereinigd worden.
In verband met de preventie van infecties via bloedcontact, moet de judoka eventuele oude wondjes goed afplakken.
Ontstaat er een wond bij het judo, dan moet deze adequaat verzorgd worden. In het kader van de bloedhygiëne is het bij wedstrijden niet toegestaan om met bebloede huid of kleding door te gaan.De bloeding moet zodanig behandeld worden, dat er geen zichtbaar bloed meer is. Zo nodig moet de judoka een schoon judopak aandoen. Tevens dient de EHBO de judomat met een desinfecterend middel te reinigen.

Hoofd
Voor de intensieve training in het valbreken komen hersenschuddingen weinig voor. Met veel judoka's op de mat bestaat het gevaar van een botsing.

Bij een omstrengeling of verwurging kan door het dichtdrukken van de circulatie of de luchtpijp de zuurstoftoevoer naar de hersenen onvoldoende worden. Een ander gevaar is druk op het regel mechanisme in de halsslagader, de sinus caroticus met als gevolg een sterke prikkeling van de tiende hersenzenuw (nervus vagus), waardoor de bloeddruk en de polsslag sterk dalen en de judoka het bewustzijn verliest.
Wanneer de judoka op tijd opgeeft, worden zelden nadelige gevolgen gezien. Hierbij is een belangrijke taak weggelegd voor de scheidsrechter, die tijdig moet ingrijpen.
De scheidsrechter moet aan de verdwijnende spierspanning zien dat de judoka het bewustzijn verliest en de partij onmiddellijk beëindigen. Volgens de reglementen mag de scheidsrechter de judoka niet aanraken, maar het is beter wanneer hij toch de juiste EHBO toepast. De EHBO'er kan dit werk daarna snel overnemen. Bij bewusteloosheid door een verwurging moet de judoka op de rug gelegd worden met de benen omhoog.
Binnen enkele seconden komt hij dan bij. Zo niet, dan volgen de EHBO-regels bij een bewusteloze. Ook in trainingssituaties zal een verwurging soms zo snel gaan dat er een bewusteloosheid optreedt. Uiteraard moet dezelfde eerste hulp toegepast worden. De bewusteloosheid is meestal zo kort, dat men vrijwel altijd na een paar minuten de training kan voortzetten. Er zijn geen nadelige gevolgen bekend.
Neusbloedingen komen frequent voor, doch zijn meestal snel te stelpen. In de training en bij kinderen past men de EHBO-regels toe. Bij wedstrijden en bij oudere sporters kan men witte watten in het neusgat stoppen en het judo vervolgen.

Oorletsel
Door druk op het oor tijdens het grondgevecht kan een bloeding in de oorschelp ontstaan (otohematoom). De bloeding vindt plaats tussen het kraakbeen en het kraakbeenvlies van de oorschelp. Dit heeft een zeer pijnlijke zwelling tot gevolg. Koelen helpt nauwelijks. Wordt het hematoom niet ontlast, dan zal na een pijnlijke genezing van een paar weken een vervorming van de oorschelp ontstaan, die wordt veroorzaakt door bindweefselvorming. Wanneer in de loop van een judocarrière er meerdere van deze bloedingen zijn geweest, vervormt het oor zo dat het eruit gaat zien als een bloemkool: het bloemkooloor.

Dezelfde blessure treedt op bij onder andere rugby, worstelen en boksen.
De therapie bestaat uit een steriele punctie uitgevoerd door een arts, gevolgd door een drukkend verband. Er zijn ook ingrijpender behandelingen bekend met incisies en drains gevolgd door verschillende methodes van verbinden met druk.
Er is een methode beschreven met aan de voor- en achterkant van de oorschelp een boordenknoop die door en door vastgehecht wordt. De eigen ervaring heeft geleerd dat de punctiemethode en een drukverband rondom het hoofd gedurende minimaal 48 uur goede resultaten geeft.
Tertiaire preventie bestaat uit het dragen van oorbeschermers (waterpolocap), doch dit wordt slechts zelden door judoka's gedaan.

Halswervelkolom
Indien een worp of valbreektechniek verkeerd wordt uitgevoerd, kan men zodanig op het hoofd terechtkomen, dat een distorsie, wervelfractuur of een kneuzing van de halswervels ontstaat. In een overigens zeer zeldzaam geval kan dit leiden tot een verlamming (hemi- of tetra plegie). In 1995 kreeg een judoka een dwarslaesie. Dit is na analyse met de scheidsrechters, de tegenstander en het slachtoffer verklaard door een zeer ongelukkige val op het hoofd waarbij niemand schuld trof. Het is overigens in de reglementen verboden om opzettelijk op het hoofd te landen (reglement). Dit geldt zowel voor aanvallende als voor verdedigende technieken. De judoka wordt gediskwalificeerd.

Borst- en lendenwervelkolom
De wervelkolom staat bij judo bloot aan veel buig- en torsiebelastingen. Tevens ontstaat bij bepaalde worpen een grote druk op de tussenwervelschijven, vooral in het lumbale gedeelte.

Met name in de tweede groeifase is de wervelkolom extra kwetsbaar in verband met een dysbalans in de ontwikkeling van het skelet en die van de spieren.
Het gevaar voor overbelasting is met name aanwezig bij een insufficiënte strekmusculatuur van de rug, bij foute werptechnieken of bij te eenzijdige oefening van een speciale worp. Aan het einde van de groei wordt nog wel eens gezien dat een judoka te lang in zijn gewichtsklasse probeert te blijven, terwijl hij er letterlijk uitgegroeid is.
Door een chronisch tekort aan brandstoffen zullen de houdingsspieren hun werk onvoldoende kunnen doen. Een overbelasting van de rug is het gevolg. Elke judoka hoort systematisch en op een correcte wijze rug- en buikspieren te trainen. Dit kan toegepast worden als een onderdeel van de normale training, vooral bij jeugdigen.

Schouder
Veel voorkomende aandoeningen in dit gebied zijn breuken van het sleutelbeen, verstuikingen en ontwrichtingen (luxaties) van het schoudertopje = acromioclaviculaire (AC-) gewricht en distorsie van het opperarmgewricht.

Luxaties van dit laatste gewricht treden betrekkelijk weinig op, omdat judoka's leren dat ze nooit op een uitgestrekte arm moeten vallen. Bij de meeste schouderletsels zal er een conservatieve behandeling plaatsvinden. Er is zelden een operatie nodig bij een sleutelbeenfractuur. Dit geldt ook bij een totale (derdegraads) distorsie van het AC-gewricht.
Letsels van de schouder treden meestal op door een onvoldoende worp- of valtechniek en zijn zodoende te voorkomen door een verantwoord optreden van beide judoka's.
Ook een goede schokabsorberende judomat werkt blessurepreventief.

Elleboog
Door het uitsteken van een arm tijdens een val kan een distorsie, luxatie of botbreuk in het ellebooggewricht optreden. Meestal is de oorzaak van een elleboogdistorsie een geforceerde armklem. Via de overstrekking kan het kapsel scheuren. Wanneer de judoka niet op tijd opgeeft, of wanneer de scheidsrechter dit te laat onderkent kan een fors elleboog letsel ontstaan. Het kapsel scheurt en er kan dan ook een ruptuur van de binnenste gewrichtsband (ligamentum humero-ulnare) ontstaan.

Soms moet dit geopereerd worden, waarna een lange revalidatie volgt. Ook hier behoort het tot de taak van de scheidsrechter tijdig in te grijpen.
Door recidiverende distorsies kan een chronisch beeld ontstaan met pijn en functiebeperking, de zogenaamde 'judo men's elbow'. Herhaaldelijk vallen op de elleboog kan leiden tot een slijmbeursontsteking (bursitis olecrani). Dit kan voorkomen worden door het dragen van elleboogbeschermers.

Onderarm
Een typische overbelastingsblessure in het judo, maar ook bij motorsporters en turners is een aandoening van de onderarmbuigers en de ellepijp. Het is analoog aan de shin splints bij de onderbenen. Door de repeterende grote krachten met veel statische momenten op de onderarmspieren kan een botvliesontsteking aan de binnenzijde van de ellepijp ontstaan. Hier hechten de polsbuigers gedeeltelijk aan. Deze spieren zijn dan pijnlijk en verhard en de aandoening kan zelfs uitlopen tot een logesyndroom van de polsbuigers.

De behandeling bestaat uit het rekken van de polsbuigers en het versterken van de polsstrekkers in combinatie met gedoseerde rust. Soms is fysiotherapeutische behandeling geïndiceerd en heel zelden een operatie om de spierhoes (fascie) te klieven.

Hand
Distorsies van vinger- en duimgewrichten komen vrij frequent voor, met name in het grondgevecht of door het blijven hangen van de vinger in de jas. Ter voorkoming van recidieven kunnen de vingers getapet worden.

De vingernagels moeten kortgeknipt en goed verzorgd zijn. Bij judoka's die intensief trainen, vallen kleine knobbeltjes ter hoogte van de laatste vingergewrichtjes op. Deze lijken op noduli van Heberden en men kan dan aan artrose denken. Het zijn echter eenvoudige eeltknobbeltjes en de gewrichtjes zijn volstrekt normaal.

Knie
De knie is bij judo een kwetsbaar gewricht. Indien tijdens het werpen het been geblokkeerd wordt, kan een draailetsel ontstaan. Dit kan leiden tot scheuringen van kapsel, collateraalbanden, kruisbanden en menisci. Dit soort letsels zijn moeilijk te voorkomen.

In trainingen en op kleinere toernooien moet erop worden toegezien dat de niveauverschillen tussen de judoka's niet te groot zijn. Vooral een groot verschil in lichaamsgewicht, wat bij trainingen kan voorkomen, vergroot de kans op onder andere knieblessures. Bij wedstrijden zijn de judoka's in gewichtsklassen ingedeeld. In de zwaarste klasse kunnen echter grote verschillen bestaan. Door het vallen op de knie kan een slijmbeursontsteking op de knieschijf (bursitis praepatellaris) ontstaan, waarbij preventie mogelijk is door het dragen van kniebeschermers.

Enkel en voet
Het wekt geen verbazing dat een contactsport als judo die op blote voeten wordt uitgevoerd, regelmatig enkel- en voetblessures tot gevolg heeft.
Blokkeren van de voet bij de inzet van een worp kan een laterale enkeldistorsie veroorzaken. Dit kan ook gebeuren bij een te zachte mat. De preventie is vooral gelegen in de goede genezing van het bandletsel met hierbij preventieve enkeltape.
Van de overige voetblessures staat de distorsie van het basisgewricht van de grote teen op de voorgrond. De oorzaak is doorgaans het omknikken van dit gewricht in een zachte mat of in een spleet tussen twee matten. In de herstelfase moet men lang preventief blijven tapen.

Zoek een sportzorgprofessional